's-Hertogenbosch 27 januari 1772 - Maastricht 19 augustus 1848Huwde te Antwerpen 1800 Rosa Cornelia Solvijns (aldaar 16 september 1777 - 's-Hertogenbosch 29 januari 1805). Diverse functies in Bataafse en Franse tijd. Tweede-kamerlid 1818-1842. In (pj) 1835 tevens, lid van het Illustre Lieve Vrouwe Broederschap, bestuurslid spaarbank tot Nut van 't Algemeen. | 331 |
Gedoopt 27 januari 1772 te 's Hertogenbosch (St. Jan), overleden 19 augustus 1848 te Maastricht; directeur-generaal der douanen en staatsraad onder Koning Lodewijk Napoleon, ridder in de Orde van de Unie en die der Reunie, lid der Ridderschap van Noord-Brabant (1839) en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, staatsraad i.b.d., proost der Illustre L.V. Broederschap, ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. (ouders: Johan en Johanna Maria de Pottere). Huwde 30 Vendemiaire jaar IX (22 oktober 1800) te Antwerpen Rosa Cornelia Solvijns, gedoopt 16 september 1777 aldaar, overleden 26 januari 1805 te 's Hertogenbosch. (ouders: Laurentius Petrus en Maria Isabella le Grelle). |
Gedoopt in de St. Jan 27 januari 1772, vader Johannes, 21 september 1755 voor schepenen getrouwd, moeder Johanna Maria Potters (S 48 en 566); trouwt te Antwerpen 22 october 1800 met Rosa Cornelia Solvijns, geboren te Antwerpen, begraven te 's-Hertogenbosch 29 januari 1805 (S 570); zoon Eduardus Joh. Petrus gedoopt in St. Jan en St. Pieter 12 september 1802 (S 49); in 1792 ingeschreven aan de Leidse Universiteit (Alb. Stud. L-B. blz. 1177); 2 januari 1795 door het Comité van Waakzaamheid en de Franse representant Bellegarde aangesteld tot secretaris van Oss, doch deze aanstelling werd weer ingetrokken en 12 april 1795 kwam Justus van der Hoeve weer in functie (j. Cunen, Uit het verleden van Oss en omgeving XV); sinds 2 februari 1797 practiserend advocaat (Bossche Alm. 1810 en Tax. 1907 blz. 91); 24 december 1795 door het Com. te Lande aangesteld als ontvanger der verpondingen over het kwartier van Kempenland (A.R.A. Oorlog 8 blz. 3576 vso); 1 juli 1797 - 31 december 1805 rentmeester der goederen behoord hebbende aan de Duitse Orde (Kommanderij van Gemert, Com. van Breda 242 en A.R.A. Domeinen C 315 III p); sinds 1789 broeder in de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap te 's-Hertogenbosch (Bossche Alm. en Alm. van N.Br.); 27 october 1801 lid van de Commissie van schikking voor het dep. Braband (Alm. Bat. Omwemteling 1802 en Wag. XLIV blz. 151); in 1803 pensionaris te 's-Hertogenbosch (Res. Departementaal Bestuur de Dommel 12 juli 1803 no 12); 10 augustus 1803 door het Dep. Kies- | 466 |
college van Braband benoemd tot lid van het Departementaal Bestuur van de Dommel (Res. Departementaal Bestuur de Dommel 11 augustus 1803 no 2); december 1804 directeur-generaal der douanen; 23 november 1805 aangesteld tot advocaat-fiscaal over de middelen te lande in het dep. Braband (A.R.A. coll. Ebell en Kon. Alm.); in 1807 regerend blokmeester van de Markt (Bossche Alm.); in november 1807 aangesteld tot staatsraad in ordinaire dienst, in verband waarmee hij als adv. fiscaal werd ontheven (Verb. landdrost 20 november 1807 no 21); had in 1808 een wedde als staatsraad van ƒ 6000,- (A.R.A. S.s.k.L. 529); in 1810 directeur en na 14 mei directeur-generaal der middelen te water (A.R.A. Fin. 808 en S.s.k.L. 234 K.B. van 14 mei 1810 no 3); 2 juni 1817 lid van de Prov. Staten van Noord-Braband; van october 1818 - october 1842 lid van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal (N.Stcrt 16 juli 1818 en 9 juli 1842; sinds 1831 staatsraad in buitengewone dienst en van 1831-1842 lid van de dep. commissie voor zaken van de R.K. Eredienst (Alm. van N.Br.); 23 juli 1834 in de adelstand verheven; overleden te Maastricht 19 augustus 1848 (N. Ned. Biogr. Wrdbk. VIII, Ned. Adelsboek 1949 blz. 81, Juten, Kwartierst. I no 61 en Alm. van N.Br.). | 467 |
Den Bosch 1772 - Maastricht 1848Katholiek. Vader: J.P. van Meeuwen, eigenaar van het griffiersambt van Maasland en van het erfsecretariaat van Oss.Rechtenstudie in Leiden. 1797 advocaat en rentmeester, 1803 pensionaris in Den Bosch en lid Departementaal Bestuur van Brabant. Loopbaan in het belastingsvak: 1795 ontvanger van kwartier Kempenland, 1805-1807 advocaat-fiscaal van de middelen te lande in Brabant, 1809 directeur-generaal der domeinen, 1810 directeur-generaal van de middelen te water te Amsterdam. Door koning Lodewijk in 1807 benoemd tot staatsraad. In 1814 benoemd tot directeur der domeinen in Brabant. In juni 1817 gekozen in P.S. 1818-1842 lid Tweede Kamer. Conservatief katholiek. 1827 staatsraad in buitengewone dienst. 1822 ridder Orde van de Nederlandse Leeuw, 1834 verheven in adelstand.
Zoon: Mr. E. van Meeuwen, procureur-generaal in Den Bosch, 1846-1856 gouverneur van Limburg.
| 367 |
Maarten van Boven, Bossche Heeren : Een biografie van het Bossche sociëteitsleven 1789-2019 (2019) 199
Lucas G.C.M. van Dijck, Van vroomheid naar vriendschap (2012) 523
Klaasje Douma, De adel in Noord-Brabant, 1814-1918 (2015) 128, 132, 180, 185, 276-279, 294, 415; Bijlage 15, 39, 43, 45-46, 93, 97, 99-102, 106-107, 116, 120, 123, 126, 128, 132, 135, 144, 179, 212, 214, 216-217, 220-221, 226
Maarten Duijvendak, Rooms, rijk of regentesk (1990) 331
W.J.F. Juten, Kwartierstaten van Nederlandsche Katholieken (1907) No. 54
A.F.J. van Kempen, Gouvernement tussen Kroon en Statenfacties LXXVI (1988) 46, 65, 86, 88, 90-91, 94-95, 110n, 163-164, 168-169, 172, 174, 253, 273-274, 353, 367
A.R.M. Mommers, Brabant van generaliteitsland tot gewest II (1953) 466
Nederland's Adelsboek (1905) 457;
M.G. Wildeman, De Ridderschap van Noordbrabant (1903) No. 47, 50